De Sociale Leer van de Kerk als perspectief op de coronacrisis

door prof. dr. Fred van Iersel  (Geldrop 1954), Tilburg University, docent sociale encyclieken bij het International Institute Canon Triest te Gent, bestuurslid van het Centrum voor de Sociale Leer van de Kerk van het Bisdom Haarlem-Amsterdam

Het is me een eer en genoegen om vandaag met u mee te denken over de morele aspecten van de coronacrisis – en vooral over onze respons op de cisis. Ik zal vandaag proberen om de coronacrisis te belichten vanuit de Sociale Leer van de Kerk (SLK). Paus Franciscus heeft het ons wat dat aangaat wat makkelijker gemaakt. Want in 2017 liet hij een update publiceren van het Health Care Charter van het Vaticaan, en  in zijn recente tweede sociale encycliek van 3 oktober 2020  – met de titel Fratelli Tutti- heeft hij ook zijn visie op onze respons op de crisis gegeven.  Uiteraard ga ik daar op in. Maar eerst wil toch graag de kern van de sociale leer meer in het algemeen in vogelvlucht schetsen.

1. De sociale leer in vogelvlucht

Een overzicht geven van de SLK is korte tijd is natuurlijk lastig, maar niet hopeloos. In 2004 verscheen een geautoriseerde samenvatting van de katholieke sociale leer (SLK), dat wil zeggen: van de visie van de katholieke Kerk op de inrichting en het functioneren van overheid, economie en samenleving. Natuurlijk wordt deze visie ontwikkeld vanuit een gelovig, kerkelijk en theologisch perspectief. Maar de bestuurlijke wijsheid van 20 eeuwen bestuurservaring in samenleving en overheid is er ook in verwerkt. En natuurlijk is  weliswaar een van de ijkpunten hoe godsdienst en levensovertuiging in de samenleving en door de overheid ‘recht’ kan en moet worden gedaan. Maar toch is dat ‘belang’van de religie  niet de blikrichting. Die is juist omgekeerd: don’t ask what your country can do for your church, but ask what your church can do for your country, zou je met een variant op een bekend gezegde van de Amerikaanse president John Kennedy kunnen zeggen.  

Het Compendium is in 2004 gepubliceerd door de Pauselijke Raad voor Gerechtigheid en Vrede. Dat was een in 1974 opgerichte adviesraad voor de paus over maatschappelijke aangelegenheden. Paus Franciscus heeft deze Raad omgedoopt tot Dikasterie  – oftewel Ministerie – voor de bevordering van integrale menselijke ontwikkeling, en in deze nieuwe Dikasterie ook andere  pauselijke organen opgenomen, bijvoorbeeld voor ontwikkelingssamenwerking. De huidige Dikasterie  is een belangrijk orgaan, dat poogt om de katholieke sociale leer te vertalen in op de samenleving gerichte visies en programma’s. Zij is dus een maatschappelijke denktank van de wereldkerk.

Welnu, in 2008 verscheen de Nederlandse vertaling van het Compendium van de Sociale Leer die overigens gratis toegankelijk is op internet: www.vatican.va en in het Nederlands via  www.RKDocumenten.nl. Dit Compendium biedt een goed overzicht over de kern van de sociale leer, maar is in 2020 natuurlijk niet meer helemaal up to date.

Sinds  het Compendium verschenen namelijk nog drie sociale encyclieken van pausen: in 2009 Caritas in Veritate van paus Benedictus XVI – met onder meer een reflectie over de financiële crisis van 2007- , in 2015 LaudatoSi’van paus Franciscus – de klimaatencycliek- en in 2020 Fratelli Tutti van onze huidige paus- met een oproep tot universele en inclusieve broeder- en zusterschap, dus ook solidariteit.

1.1 Ter introductie: betekenis van de Sociale Leer

Bij de herleving – of misschien kunnen we beter zeggen: de vitalisering – van de SLK die we zien in de wereldkerk, spelen verschillende factoren een rol. Binnenkerkelijk is er een stevige impuls aan de SLK gegeven door het verschijnen van het Compendium van de katholieke sociale leer van de Kerk in 2004 met de Nederlandse vertaling in 2008. In de Nederlandse samenleving is er ook een opleving van de interesse in de SLK waarneembaar. Die heeft volgens mij te maken met vier gegevens.

  • Om te beginnen is in de moderne democratische rechtsstaat in de achterliggende decennia tot de eeuwwisseling heel veel nadruk komen te liggen op procedures en protocollen van overleg, die participatie van burgers, democratische controle en rechtsgelijkheid waarborgen. Maar de richting waarin de samenleving zich zou kunnen en moreel gezien zou behoren te ontwikkelen  – de inhoudelijke normativiteit –  kwam daardoor – vooral in de jaren negentig- vee; minder ter sprake dan nodig. Dat kon Nederland zich ook permitteren, omdat in de jaren negentig van de vorige eeuw in de context van een sterke economie alles financierbaar was, en dus debat over prioriteiten tegen de achtergrond van schaarste vermeden kon worden.
  •  Op de tweede plaats heeft de Nederlandse samenleving na en door de ontzuiling in de achterliggende decennia een mechanisme ontwikkeld voor morele consensusvorming in de maatschappij, dat wel wordt aangeduid als ‘culturele generalisatie’: de cultuur is verschoven van aandacht voor concrete normen naar aandacht voor abstracte waarden (waarover dan een – zij het dan een vage, abstracte – moreleconsensus bestaat), met als maatschappelijk voordeel dat pluralisme legitiem is. Echter de abstracte waarden zijn vaak niet voldoende operationeel om met elkaar te debatteren over hoe je de samenleving inricht en wil laten functioneren. In dat vacuüm is de SLK potentieel interessant voor de samenleving, omdat die zowel fundering biedt als op concretisering is gericht. In deze twee contexten valt bovendien het feit dat sinds de eeuwwisseling de individualisering over haar hoogtepunt heen is – ik baseer me hier op een Amerikaanse cultuursocioloog Yankelovitch – , in die zin dat mensen steeds meer ontdekken dat ze voor bepaalde zaken van elkaar afhankelijk blijven, zoals het ondeelbaar collectieve goed veiligheid, maar ook solidariteit in zorg, onderwijs, de idee van een nationale identiteit, enzovoorts. Dat merken we nu ook in de coronacrisis: de cultuur moet wennen aan de grenzen van de hyperindividualiteit die nog mogelijk was in een bijna permanente hoogconjunctuur, en dat we moeten wennen aan de nieuwe onderlinge afhankelijkheid.
  • Ten derde: deze wending naar een nieuwe collectiviteit gaat niet zonder slag of stoot. Integendeel, ze leidt al sinds de eeuwwisseling tot felle politieke strijd in de gezondheidszorg, de pensioenwetgeving, de strijd om toegang tot de arbeidsmarkt enzovoorts. Steeds is de inzet de voorwaarden voor solidariteit: tussen gezonden en patienten, tussen generaties en tussen werkenden en niet-werkenden. En in die politieke strijd gaat het nu juist erom dat de ‘culturele generalisatie’ niet meer voldoende kader biedt: er is meer concretisering van beleids – en gedragsnormen nodig voor het openbare leven. Ten dele moeten we terug van de algemene waarden en normen naar de concrete, en dus van grofmazige cultuur naar fijnmazige, van ‘ieder zijn vrijheid’ naar ‘elkaar aanspreken in debat, dialoog en in de normhandhaving.  Maar waar komen die waarden en normen vandaan en  hoe bouwen we hun acceptatie op? Hier liggen kansen voor de SLK, zeker in de huidige maatschappelijke context, waarin de financieel-economische crisis scherpe sociale problemen en conflicten zichtbaar zal maken in onze samenleving.
  • Ten vierde: de katholieke kerk was de eerste globaliserende instelling ter wereld. In een tijd van globalisering en spanning rond ‘ ontglobalisering’ en ‘anders-globalisering’  is zowel de internationale structuur als de ervaring en expertise zoals gestold in de SLK zeer waardevol.

Zo bevat het Compendium een samenvatting, actualisering, concretisering  en vitalisering van de katholieke sociale leer: een samenvatting, nodig vanwege de omvang van het geheel aan gezaghebbende teksten.

  • Een actualisering: iedere samenvatting bevat een selectie en legt accenten, zo ook deze. De nadruk ligt op de waardigheid van de menselijke persoon. In eerdere fasen lag meer accent op het bonum commune. Een concretisering: er worden – tegen de achtergrond van de theologische fundering en de morele beginselen-  vele suggesties voor maatschappelijk en politiek handelen gedaan – die direct implementeerbaar zijn. En ook een vitalisering: de tekst is gericht op het verankeren van de SLK in het geheel van kerkelijke activiteiten, en de ontwikkeling van permanente educatie aan katholieke leken.

1.2 Het Compendium van de SLK in een thematische samenvatting

Wat is de katholieke sociale leer?

De katholieke sociale leer bevat de door het Evangelie geïnspireerde visie van het kerkelijk leergezag op de inrichting en het functioneren van de samenleving, ‘die de vrucht is van een zorgvuldige magisteriële reflectie
(dus van het leergezag, FvI) en de uitdrukking van de ononderbroken zorg van de Kerk, in trouw aan de genade van het door Christus bedongen heil en uit liefdevolle zorg voor het lot van de mens’ (vgl. Compendium no. 8).

Voor wie is de katholieke sociale leer bedoeld?

Zij is bedoeld voor alle gelovigen en voor alle mensen van goede wil die willen nadenken over de inrichting van de samenleving en inspiratie zoeken om aan de samenleving bij te dragen. Dat kan, want in de katholieke sociale leer wordt over beginselen en waarden gesproken op een manier die voor gelovigen en alle andere mensen van goede wil met behulp van het natuurlijke verstand, dat wij als schepselen Gods  die naar Zijn beeld en gelijkenis zijn geschapen delen,  inzichtelijk is.

Waarom is er een katholieke sociale leer?

Het christelijke geloof inspireert mensen tot navolging van Jezus Christus, maar het is voor mensen niet altijd meteen duidelijk tot welke bijdragen aan de samenleving dit zou kunnen, of behoren te,  leiden. Daarom helpt het leergezag bij het vinden van een richting hierbij. Dat werkt bijvoorbeeld zo bij het nadenken over de invulling van het parochiële caritas werk, over de toekomst van de zorg, en over de toekomst van de arbeid. Daarnaast heeft de katholieke sociale leer ook veel te zeggen over de publieke sector.

Wat is het doel van de katholieke sociale leer?

Het katholieke sociale leer is ‘een instrument voor de morele en pastorale onderscheiding van de gebeurtenissen die onze tijd kenmerken; als een gids ter inspiratie, op het individuele en het collectieve niveau, van houdingen en keuzes die alle mensen zullen toelaten om de toekomst met een groter vertrouwen en een grotere hoop tegemoet te zijn; als een hulp voor de gelovigen in verband met het onderricht in de sociale moraal van de Kerk’ (Compendium, no. 10).

Wat is de opdracht van de Kerk in relatie tot de katholieke sociale leer?

De Kerk heeft tot taak het evangelie in de samenleving vrucht te laten dragen, door de maatschappij te doordringen en verrijken met het Evangelie. Zij moet’ zout der aarde ‘(Mt. 5:13) en’ licht der wereld’(Mt. 5:14) zijn.  Door de samenleving te helpen bij de inrichting ervan, draagt ze daar aan bij.

De sociale leer van de Kerk  heeft drie lagen: (a)  de laag van de gelovige, ook  Bijbelse fundering, (b) de laag van de  principes, waarden, normen en deugden , en (c)  de laag van de toepassing van de principes, waarden en normen.

Voor katholieken is de sociale leer op de eerste twee niveaus bindend voor het geweten. Op het derde niveau, de toepassing, velt de kerk meestal alleen schattingsoordelen over situaties en handelwijzen. Aan die inschattingen verbindt de kerk zelf niet steeds  hetzelfde gezag als aan de eerste twee lagen.

Welke grondslag heeft de katholieke sociale leer in het katholieke geloof?

Dat is Gods liefdesplan voor de mensheid, waarin God de menselijke persoon in Jezus Christus liefdevol aanvaardt en opneemt in Zijn heilsplan.

Wat is de kern van het mensbeeld dat in de katholieke sociale leer is uitgedrukt?

De mens is een persoon, dat wil zeggen een mens met transcendente oorsprong en bestemming als beeld van God. Omdat de mens een beeld van God is, komt hem of haar een absolute of intrinsieke waardigheid toe.  Die waardigheid moet altijd en overal worden geëerbiedigd, bevorderd en behoed. Die waardigheid is in volle glorie hersteld door de verlossing van de mens door Jezus Christus.

Er is dus een dubbele fundering van de waardigheid van de mensen: in de antropologie het beeld van de mens as schepsel naar Gods beeld en gelijkenis) en daarnaast in de leer over Christus: in de menswording van God. . 

Het persoon- zijn van de mens heeft een transcendente en een sociaal-maatschappelijk aspect. Het transcendente aspect heeft betrekking op de openheid van alle mensen voor God en de relatie van de mens met God.

Het sociaal-maatschappelijk aspect heeft betrekking op het feit dat mensen inherent sociale wezens zijn die op andere mensen betrokken zijn. Morele betrokkenheid, binding en gezamenlijke zelforganisatie zijn hiervoor wezenlijk. Voorbeelden daarvan zijn te vinden in huwelijk en gezin, in het onderwijs, zorg, en arbeid. Hierin speelt steeds een sterke betrokkenheid van mensen op elkaar mee.

De katholieke sociale leer staat in dit verband voor een ‘integraal humanisme’, dat wil zeggen met openheid voor de transcendente oorsprong en bestemming van de mens, en tegelijk met oog voor de intrinsiek sociale natuur van de mens.

Wat is  de morele betekenis van de menselijke persoon? 

De menselijke persoon is constitutief verbonden met God. (Compendium. No. 109). De relatie tussen God en mens wordt weerspiegeld in de relationele en sociale dimensie van de menselijke natuur (Compendium, no. 110).

De menselijke persoon is een mysterie, dat niet gereduceerd kan of mag worden door een mensbeeld dat tekort doet aan de transcendente en sociaal-maatschappelijke aspecten van het persoon – zijn. Dit betekent bijvoorbeeld dat mensen niet alleen voor hun economische rollen als prodcent of consument moeten leven, zonder ontvankelijkheid van wat God geeft aan ieder mens.

Persoon – zijn is niet zo maar hetzelfde als individu zijn. Het ínvividu lijkt op een atoom dat vrij en zonder binding door de ruimte zweeft. Maar de mens is geen door zichzelf en steunend op zichzelf opgebouwd wezen, maar inherent verbonden met andere personen, in bewogenheid, betrokkenheid, verantwoordelijkheid en zorg.

De mens is ook niet louter een cel van een maatschappelijk organisme- de persoon gaat nooit op in collectivisme.  Individualisme en collectivisme moeten daarom beide worden verhinderd in de benadering van de mens.

De sociale leer nodigt uit om wat goed en waardevol is voor de mens, overal te zoeken waar het gevonden kan worden.

De persoon is bovendien eenheid van lichaam en ziel. Door zijn lichamelijkheid verenigt de mens in zich de elementen van de materiële wereld. Dank zij zijn geestelijke geaardheid overstijgt de mens alle dingen en dringt hij door tot de diepste structuur van de realiteit (Compendium, no. 128).

De menselijke persoon is intrinsiek open voor transcendentie: voor het oneindige en de door God geschapen wezens.

Iedere menselijke persoon is uniek en onherhaalbaar.

Aan iedere persoon komt respect voor haar waardigheid toe.

Vanwege de waardigheid mag de menselijke persoon niet worden gemanipuleerd voor doeleinden die vreemd zijn aan de eigen ontwikkeling, die slechts volledig vervulling kan vinden in God en Zijn heilsplan (Compendium, no. 133).

Authentieke sociale veranderingen zijn alleen effectief en duurzaam in de mate dat zij gebaseerd zijn op resolute veranderingen in het persoonlijke gedrag (Compendium, no.134).

Aan de menselijke persoon komt vrijheid toe; die hoort bij zijn waardigheid.

Waarom is de menselijke persoon volgens de katholieke sociale leer zo belangrijk?

De menselijke persoon is het beeld van God: “de levende mens is de eer van God” (Irenaeus van Lyon, 187 na Christus) . De menselijke persoon is belangrijk, omdat de mens op zijn relatie met God is aangelegd, en tegelijk ook in verbinding met andere mensen leeft.

De waardigheid van de menselijke persoon is volgens de katholieke sociale leer de grondslag voor de toekenning van rechten aan de mens, zowel in morele als in juridische zin.

De waardigheid van de menselijke persoon is tevens de grondslag van de katholieke visie op mensenrechten. Zij is ook de theologische reden waarom de katholieke Kerk de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aanvaardt, (die in 1963 op morele gronden bevestigd zijn door de katholieke Kerk.

Wat is de opdracht van de Kerk in relatie tot de menselijke persoon?

De Kerk is het teken en de bescherming van de transcendentie van de menselijke persoon. Ieder mens komt uit God voort en vindt ook in God zijn bestemming; de Kerk behoedt dit.

Na deze algemene beschouwing over de persoon – het ‘personalisme’- zijn we toe aan de concrete uitgangspunten voor de moraal en ethiek. We stellen achtereenvolgens de vraag naar principes, waarden en deugden.